Maandelijks archief: augustus 2017

Moedervlek in het oog voorloper van oogmelanoom

Moedervlek in het oog voorloper van oogmelanoom

Net als op de huid kan een moedervlek in het oog een voorloper zijn van een oogmelanoom. Dat schrijven onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) in het wetenschappelijke tijdschrift het British Journal of Cancer. Zij vergeleken de genetische opmaak van een oogmoedervlek met die van oogmelanomen.

“We weten dat een bepaalde mutatie zeer vaak voorkomt in oogmelanomen en de oorzaak kan zijn van de wildgroei aan cellen”, vertelt onderzoeker Pieter van der Velden van de afdeling Oogheelkunde. Met collega’s van de afdeling Huidziekten, het Erasmus MC in Rotterdam en de Universiteit van Sidney heeft hij nu laten zien dat dezelfde mutatie te vinden is in moedervlekken in het oog.

Dit is volgens de onderzoekers een sterke aanwijzing dat een moedervlek op het netvlies daadwerkelijk een voorloper is van een oogmelanoom. “Dit was iets waar veel onderzoekers al vanuit gingen, maar wij hebben het nu bewezen”, aldus Van der Velden.

Zestien moedervlekken

De onderzoekers gebruikten voor hun studie zestien moedervlekken uit dertien ogen van mensen die in Australië hun lichaam ter beschikking van de wetenschap hadden gesteld. Met zeer geavanceerde technieken berekenden ze in hoeveel cellen van de moedervlek de mutatie zat die vaak wordt gevonden in oogmelanomen. Uiteindelijk vonden ze deze mutatie in vijftien van de zestien moedervlekken.

Wel vonden ze, vergeleken met moedervlekken in de huid, relatief lage percentages gemuteerde cellen. Van der Velden: “Hoe dat kleine aantal dan toch kan leiden tot een wildgroei aan cellen weten we nog niet precies, maar waarschijnlijk heeft het iets te maken met de aanwezigheid van een eiwit dat de weefselgroei ontregelt.”

Geen zorgen maken

Overigens hoeven mensen met een moedervlek in het oog zich niet meteen zorgen te maken, benadrukt Van der Velden. “Ongeveer een op de zes mensen heeft een oogmoedervlek – die van buitenaf overigens niet zichtbaar is –, maar bij slechts een op de negenduizend mensen ontwikkelt deze zich tot een melanoom.

Bron: LUMC/British Journal of Cancer

Medicijn effectief bij uitgezaaide borstkanker

 

Het medicijn palbociclib is, zo blijkt uit onderzoek, effectief bij vrouwen met uitgezaaide, hormoongevoelige borstkanker. Verder onderzoek naar palbociclib en toekomstige middelen uit deze therapeutische klasse kan duidelijkheid geven of deze middelen het beste als start- of als vervolgbehandeling kunnen worden ingezet. In opdracht van het ministerie van VWS stelt het ZonMw-programma Goed Gebruik Geneesmiddelen nu 6 miljoen euro beschikbaar om dit te onderzoeken. Het onderzoek wordt uitgevoerd door de Borstkanker Onderzoek Groep (BOOG), een samenwerking van borstkankeroncologen.

Start- of vervolgbehandeling

Onlangs besloot minister Schippers van VWS om het middel palbociclib toe te laten tot het verzekerde basispakket. Palbociclib is een zogenoemde CDK4/6 remmer, die de celdeling van kankercellen remt. Palbociclib wordt toegevoegd aan de standaardbehandeling met hormoontherapie. Bij het voorschrijven van palbociclib moet een keuze worden gemaakt om dit als startbehandeling of als vervolgbehandeling te doen als de eerste hormoonbehandeling niet meer goed werkt. In beide situaties biedt het toevoegen van palbociclib aan de huidige standaardzorg met hormoontherapie een duidelijke gezondheidswinst: de periode dat hormoontherapie werkt verdubbelt.

Het toevoegen van palbociclib als start- of vervolgbehandeling maakt uit voor de duur van de behandeling en daardoor voor de kosten en de bijwerkingen die patiënten kunnen ervaren, zoals verminderde bloedaanmaak, vermoeidheid en diarree. Het doel van het onderzoek, de SONIA studie (Selecting theOptimal positioN of CDK4/6 Inhibitors in HR+ Advanced breast cancer), is om te onderzoeken wat het verschil in effectiviteit is tussen het gebruik van CDK4/6 remmers als start- of vervolgbehandeling, en wat het verschil is in bijwerkingen en kosteneffectiviteit.

Samenwerking

De SONIA studie is een initiatief van medisch oncologen dr. Gabe Sonke (Antoni van Leeuwenhoek), dr. Inge Konings (VUmc) en dr. Agnes Jager (Erasmus MC) namens de Nederlandse borstkankeroncologen samenwerkend in de BOOG en in nauwe samenwerking met de Borstkanker Vereniging Nederland (BVN), het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) en het instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (iMTA). De initiatiefnemers zijn blij dat VWS geld ter beschikking stelt voor onderzoek naar palbociclib en toekomstige middelen uit deze therapeutische klasse: “De uitkomst van de studie zal patiënten met uitgezaaide, hormoongevoelige borstkanker duidelijkheid geven hoe deze nieuwe behandeloptie zo veel mogelijk gezondheidswinst kan geven.”

De studieopzet is tot stand gekomen met grote betrokkenheid van de patiëntenvereniging en diverse oncologen in Nederland. De SONIA studie start per oktober 2017 in 74 ziekenhuizen in Nederland. Gedurende 3,5 jaar zullen ruim 1000 patiënten worden betrokken in het onderzoek. Eind 2022 zullen de eerste resultaten bekend zijn.

Bron: Antoni Leeuwenhoek

Alternatieve medicatie voor uitbehandelde kankerpatiënten

 

Alternatieve medicatie voor uitbehandelde kankerpatiënt

Drieëntwintig ziekenhuizen doen mee aan een studie waarin uitbehandelde kankerpatiënten medicatie krijgen die eigenlijk niet voor hen is bedoeld. De eerste successen zijn geboekt: de tumor slonk of de ziekte bleef stabiel. ,,Maar er is wél meer onderzoek nodig om vast te stellen bij wie het wel of niet werkt.

Zeventig kankerpatiënten bij wie alle hoop verdwenen leek, zijn afgelopen jaar gestart met medicatie waar ze normaal gesproken niet voor in aanmerking komen. Zij kregen geneesmiddelen die zijn uitgevonden voor een ander type kanker, maar door dna-foutjes in hun tumor mogelijk ook voor hen heilzaam kunnen zijn.

Na een uitgebreide dna-analyse werden de patiënten opgesplitst in meer dan twintig groepjes. Bij zes groepjes zijn inmiddels successen geboekt: de ziekte bleef langer stabiel of de tumor slonk. Hoe succesvol de behandelingen precies zijn brengt het Center for Personalized Cancer Treatment (CPCT), waarin de 23 ziekenhuizen samenwerken, over twee weken naar buiten op een internationaal congres in Madrid.

Veelbelovend

,,De studie is veelbelovend,” zegt Emile Voest, internist-oncoloog van het Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis. Maar er is volgens hem wél meer onderzoek nodig.

De onderzoekers maken gebruik van een databank met dna van kankerpatiënten uit het hele land. Door duizenden profielen met elkaar te vergelijken ontdekten zij dat patiënten met een verschillende kankersoort soms dezelfde dna-fouten delen die de tumor laten groeien. Het punt is: soms bestaat er al een medicijn waar de ene groep mee wordt behandeld, maar dit mag niet worden ingezet bij een tweede of derde groep die er mogelijk ook baat bij kan hebben. Het is immers alleen geregistreerd en veilig bevonden voor één specifieke kankersoort.

Hergebruikt

Speciaal voor deze studie hebben tien farmaceuten 19 bestaande geneesmiddelen beschikbaar gesteld die nu worden ‘hergebruikt’. Zo werd er een geregistreerd borstkankermedicijn gegeven aan uitbehandelde prostaat- en longkankerpatiënten die dezelfde specifieke kenmerken in hun tumor hadden, vertelt internist-oncoloog Voest.

,,We weten allemaal dat de ontwikkeling van geneesmiddelen heel duur is. Het is zonde om een al bestaand middel dan op de plank te laten liggen, terwijl we dit breder kunnen inzetten.” Het CPCT voert gesprekken met het Zorginstituut Nederland onder welke voorwaarden die geneesmiddelen kunnen worden vergoed.

Bron: AD/Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis/CPCT

 

Radiotherapeutische zorg in Nederland

Radiotherapeutische zorg in Nederland

Het aantal kankerpatiënten in Nederland is in de afgelopen 20 jaar ongeveer verdubbeld. Bijna 4,0% van alle Nederlanders leeft momenteel met kanker of heeft in het verleden kanker gehad.1 Radiotherapie is een belangrijke behandelmethode bij kanker en wordt, al dan niet in combinatie met chemotherapie of chirurgie, veelvuldig ingezet om kanker te bestrijden. Ongeveer 50% van de patiënten met kanker ontvangt radiotherapie en jaarlijks worden ongeveer 50.000 kankerpatiënten bestraald.2 Ondanks dat radiotherapie een veelgebruikte behandeling is bij kanker, is er tot op heden weinig onderzoek gedaan naar de ervaringen van patiënten met deze specifieke vorm van oncologische zorg. Projecten rondom kwaliteitsborging, -verbetering en innovatie beperkte zich vooral tot bouwtechnische aspecten, fysisch-technische aspecten en stralingsveiligheid.2 Patiënten zijn ervaringsdeskundigen als het gaat om het proces van de zorgverlening. Hun ervaringen, wensen en prioriteiten kunnen een waardevolle informatiebron zijn voor radiotherapiecentra en het kwaliteitsbeleid voor radiotherapie in het algemeen. In 2010 zijn de ervaringen van patiënten met de oncologische zorg in brede zin in kaart gebracht.3 Hieruit bleek dat kankerpatiënten positieve ervaringen hebben met de oncologische zorg als het gaat om de bejegening en deskundigheid van artsen en verpleegkundigen. Over de psychosociale begeleiding en informatieverstrekking van kankercentra waren patiënten minder positief. Hoewel de resultaten uit dit onderzoek enig inzicht geven in hoe kankerpatiënten, waaronder radiotherapiepatiënten, de zorg ervaren, zijn de resultaten niet simpelweg te generaliseren naar ervaringen met radiotherapie. Een behandeling met radiotherapie bestaat uit een complexe en stipte planning van afspraken in een korte, maar zeer intensieve periode. In deze periode is de patiënt veelvuldig in het radiotherapiecentrum en heeft veel contact met verschillende zorgverleners. Radiotherapie wordt daarnaast slechts in een beperkt aantal centra in Nederland aangeboden. Het specialisme was tot 2012 onderworpen aan een vergunningenstelsel (Wet Bijzondere Medische Verrichtingen; WBMV), waardoor capaciteit, zorgvraag en spreiding werden gereguleerd op basis van adviezen van de Gezondheidsraad.4 Om inzicht te krijgen in de ervaringen van patiënten met de radiotherapeutische zorg is het belangrijk om specifieker in te gaan op de kwaliteitsaspecten die voor deze patiëntengroep van belang zijn. De Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie (NVRO) heeft daarom in 2010 het initiatief genomen tot de ontwikkeling van een gestandaardiseerde vragenlijst voor het meten van patiëntervaringen met de radiotherapeutische zorg: de CQ-index Radiotherapie. Tot op heden evalueerde het merendeel van de radiotherapeutische centra de zorg die zij bieden aan patiënten zelfstandig via vragenlijstonderzoek. De toepassing van één gestandaardiseerde vragenlijst maakt het mogelijk om een landelijk beeld te schetsen van de ervaren kwaliteit en om de patiëntervaringen te vergelijken tussen radiotherapeutische centra, zogenoemde ‘benchmarking’. Als onderdeel van de ontwikkeling van de vragenlijst organiseerden Nijman et al. (2012) groepsgesprekken met radiotherapiepatiënten.5 Uit deze gesprekken kwam naar voren dat voor patiënten met name patiëntgerichtheid, bejegening en informatievoorziening belangrijk zijn. Bovendien stellen patiënten het op prijs als hun radiotherapeut op de hoogte is van het persoonlijke medische dossier en er gebruik wordt gemaakt van een intakegesprek om patiënten te informeren. Wat de ervaringen met deze kwaliteitsaspecten zijn, was tot op heden niet bekend

Bron: Nederlands Tijdschrift voor Oncologie  januari 2017

Onderzoek wint prijs op buikvlieskankercongres

Onderzoek wint prijs op internationaal buikvlieskankercongres

Eén van de onderzoeken over buikvlieskanker van het Catharina Kanker Instituut is op het tweejaarlijkse internationale wereldcongres van de Peritoneal Surface Oncology Group International (PSOGI) uitgeroepen tot ‘Top-Abstract’ van 2016. Dat betekent dat de resultaten van het onderzoek in een speciale sessie tijdens het congres in Washington (VS) zijn gepresenteerd. Daarnaast ontving de onderzoeksgroep onder leiding van oncologisch chirurg dr. Ignace de Hingh van het Catharina Kanker Instituut een speciale award.

 

Het onderzoek dat de prijs heeft gewonnen, is uitgevoerd door co-assistent Leanne Vaartjes van het Catharina Ziekenhuis en bestudeert verschillende factoren die van invloed zijn op de overleving van patiënten met buikvlieskanker. Dankzij nauwe samenwerking met de Nederlandse Kanker Registratie van het IKNL is dit één van de grootste onderzoeken onder patiënten met buikvlieskanker die ooit in de literatuur zijn beschreven. Het gaat in totaal om ruim 16 duizend Nederlandse patiënten met buikvlieskanker.

Ruim vertegenwoordigd

Met de resultaten van dit onderzoek kunnen patiënten met buikvlieskanker beter worden voorgelicht, behandelingen geëvalueerd en toekomstige onderzoeksvragen rondom buikvlieskanker worden opgesteld. Het Catharina Kanker Instituut is in Nederland een vooraanstaand centrum als het gaat om onderzoek rondom buikvlieskanker. Het team van onderzoekers uit het Catharina Ziekenhuis was dan ook ruim vertegenwoordigd op het congres in Washington. In totaal werden de resultaten van acht recente wetenschappelijke onderzoeken uit het ziekenhuis gepresenteerd.

Buikvlieskanker

Buikvlieskanker wordt veroorzaakt door uitzaaiingen op het buikvlies die ontstaan uit tumoren in de buik. Tot enkele jaren geleden waren patiënten met buikvlieskanker niet te genezen. Dankzij de HIPEC-behandeling, één van de specialisaties van het Catharina Ziekenhuis, kan een deel van deze patiënten toch behandeld worden. Jaarlijks ondergaan 75 patiënten met buikvlieskanker in het Catharina Ziekenhuis de HIPEC-behandeling. In 2015 publiceerde het Catharina Ziekenhuis de eerste resultaten van de HIPEC-behandeling. Daaruit bleek dat na een HIPEC-behandeling de gemiddelde overlevingsduur steeg van 6 naar 36 maanden.

Bron: Catharina Ziekenhuis

Nieuw beleid inzake Brits tabaksbeleid

Nieuw beleid Britse regering inzake tabaksbeleid
Groot-Brittannië wil rookvrije generatie
In nieuw tabaksbeleid stelt de Britse regering concrete doelen om de eerste rookvrije generatie van het land te verwezenlijken. In 2022 moet het aantal 15-jarigen dat rookt zijn teruggebracht van 8 naar 3%, het aantal volwassen rokers van 15,5 naar minder dan 12%. Met het plan verstevigt het land de positie als een van de wereldwijde koplopers op het gebied van tabaksontmoediging.Vorig jaar omarmde de Britten als eerste van Europa ‘plain packaging’, de neutrale, merkloze sigarettenverpakkingen. Met het huidige plan scherpt de overheid het ambitieniveau verder aan, daarmee gehoor gevend aan de meer dan duizend artsen en andere zorgverleners die de regering in januari per brief opriepen tot een nieuw tabaksbeleid waarin de ongelijkheid tussen bevolkingsgroepen wordt aangepakt. Het nieuwe beleid richt zich dan ook op het verkleinen van de sociaal-economische gezondheidsverschillen en geeft patiënten met een psychische aandoening, van wie 40% rookt, voortaan dezelfde aandacht als andere patiëntgroepen. Onderzoek naar rookvervangers als e-sigaretten wordt geïntensiveerd.Het Britse succes is in belangrijke mate te danken aan de sterk regisserende rol van de centrale overheid. In het nieuwe plan is ook een grotere rol weggelegd voor overheden en maatschappelijke partijen op lokaal niveau. Volgens Marc Willemsen, hoogleraar Tabaksontmoediging aan de Universiteit van Maastricht, heeft Engeland binnen Europa de beste infrastructuur om te stoppen met roken. ‘In Nederland wordt de tabaksontmoediging nog te veel overgelaten aan de markt.’ In ons land zet de Alliantie Nederland Rookvrij, een maatschappelijk initiatief van het KWF, het Longfonds en de Hartstichting, zich sinds 2015 in voor het realiseren van een rookvrije generatie.Willemsen bewondert de aanpak van de Britse overheid, die zich kenmerkt door ‘duidelijke doelstellingen en een helder ambitieniveau’. Waar de Nederlandse overheid zich veelal aansluit bij initiatieven van onderaf, is de Engelse regering coördinator. ‘Op dat vlak kunnen we leren van de Engelsen’, stelt Willemsen. Hij hoopt dan ook dat de nieuwe regering met tabaksbeleid komt dat qua doestellingen en ambitie aansluit bij de maatschappelijke initiatieve
Bron: Medisch Tijdschrift voor Nederlandse Geneeskunde

Antoni van Leeuwenhoek heeft het beste imago

Nederlanders hebben meeste vertrouwen in het Antoni van Leeuwenhoek

 

Antoni Van Leeuwenhoek Voorgevel

Het Antoni van Leeuwenhoek heeft het sterkste imago van de Nederlandse ziekenhuizen. Ons instituut laat volgens onderzoek de acht Nederlandse academische ziekenhuizen achter zich. Het Erasmus MC-Sophia heeft de beste naam onder de kinderziekenhuizen. Dit blijkt uit de vijfde editie van het Ziekenhuizen Merkenonderzoek van Hendrik Beerda Brand Consultancy in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam onder 4245 respondenten.

De top-10 van sterkste ziekenhuismerken wordt gedomineerd door de acht academische ziekenhuizen die Nederland rijk is. Voor het eerst wordt deze ranglijst echter aangevoerd door ons eigen Antoni van Leeuwenhoek. “We zijn ontzettend blij met het vertrouwen dat de Nederlanders in ons stellen”, zegt Emile Voest van de Raad van Bestuur. “En ik ben ontzettend trots op onze mensen in huis die aan de basis staan van deze erkenning. Zij dragen met z’n allen bij aan dit vertrouwen van patiënten en bezoekers. Heel veel dank daarvoor!” De top 20 ziet er nu als volgt uit:

1)   Antoni van Leeuwenhoek

2)   Erasmus MC

3)   UMC Utrecht

4)   AMC

5)   Radboudumc

6)   VUmc

7)   UMCG

8)   LUMC

9)   Maastricht UMC+

10) Het Oogziekenhuis Rotterdam

11) MC Slotervaart

12) Martini Ziekenhuis

13) OLVG

14) Máxima Medisch Centrum

15) Jeroen Bosch Ziekenhuis

16) Isala

17) Sint Maartenskliniek

18) St. Antonius

19) Rijnstate

20) Havenziekenhuis Rotterdam

Het Ziekenhuizen Merkenonderzoek is met de Universiteit van Amsterdam ontwikkeld. Voor het onderzoek van 2017 zijn 4.245 respondenten ondervraagd. Elk ziekenhuis is op 38 factoren onderzocht: merkkracht (= bekendheid, waardering en binding), merkpersoonlijkheid (16 factoren), merkprestatie (16 factoren), bezoek (als patiënt of bezoeker van een patiënt) en groeiverwachting. Per ziekenhuis zijn voldoende respondenten ondervraagd om betrouwbare uitspraken te kunnen doen op landelijk en provinciaal niveau en voor het verzorgingsgebied van het ziekenhuis.

Bloedtest voor kanker dichterbij

 Bloedtest voor kanker weer een stap dichterbij

Binnen enkele jaren zal slechts een buisje bloed nodig zijn om de meest voorkomende vorm van longkanker op te sporen. Uit nieuw onderzoek van VUmc blijkt dat een bloedtest met 91% zekerheid kan vaststellen of iemand vergevorderde, niet-kleincellige longkanker heeft. Met de bloedtest kan ook, met een zekerheid van 81%, longkanker in een vroeg stadium worden vastgesteld. Hierdoor hoeft een patiënt in de toekomst minder biopten en CT-scans te ondergaan voor de detectie van longkanker. Hierover publiceren Myron Best en Tom Würdinger, onderzoekers van Cancer Center Amsterdam, in het Amerikaanse vakblad Cancer Cell. Circa 50 vooraanstaande medici en wetenschappers onderschrijven de conclusies van het artikel. Meer onderzoek is nodig voordat de bloedtest op longkanker beschikbaar is voor patiënten.

Deze studie is het vervolg op eerder onderzoek uit 2015 waarin de eerste resultaten van hun techniek bij verschillende tumortypes werd gepresenteerd. In de nieuwe studie zijn meer dan 700 personen geanalyseerd op de aanwezigheid van longkanker. De bloedtest analyseert in bloedplaatjes het RNA, waarin genetische kenmerken zitten, met een nieuwe soort nauwkeurige computerberekeningen. Hiermee komt de (vroege) opsporing van kanker in bloed weer een stap dichterbij.

 

Niet-kleincellige longkanker
Niet-kleincellige longkanker is de meest voorkomende vorm van longkanker. Patiënten lopen er vaak onwetend jaren mee rond en krijgen veelal pas klachten als de longkanker is uitgezaaid en behandeling veel lastiger is. Tom Würdinger: “Dankzij bloedtesten kan niet-kleincellige longkanker in een vroege fase worden opgespoord en behandeld, een fase waarin de overleving van patiënten significant beter is dan wanneer de tumor al is uitgezaaid. Nu is dit laatste nog een bekend beeld helaas.”

Liquid biopsies voor de screening van kanker
Toekomstige diagnoses van kanker gaan naar verwachting vooral via bloed plaatsvinden. Zo kan kanker in een vroeg stadium worden opgespoord, waardoor de overlevingskansen van patiënten stijgen. “Het uiteindelijke doel van de opsporing van kanker via lichaamsvloeistof, zogenoemde liquid biopsies, zoals bloed, is om alle soorten kanker met 1 test te kunnen opsporen”, aldus Myron Best. Tom Würdinger vult aan: “Ik verwacht ook dat in de toekomst vervelende mammografieën en coloscopieën voor screening op borst- en darmkanker minder nodig zijn. Grootschalige screeningsprogramma’s zullen nodig zijn voor het afnemen van bloed voor de opsporing van kanker. Cancer Center Amsterdam heeft hiervoor het Liquid Biopsy Center opgericht met als doel de ontwikkeling van bloedtesten voor de detectie van kanker te versnellen. Net zoals zwangere vrouwen nu al door de NIP-test via bloedafname kunnen zien of hun ongeboren kind mogelijk genetische afwijkingen heeft. Deze lijn willen we voortzetten.”
De onderzoeksgroep van Würdinger, werkzaam vanuit de afdeling neurochirurgie, heeft een Europese subsidie van bijna 4 miljoen euro ontvangen voor een groot Europees samenwerkingsproject waarbij jonge, getalenteerde onderzoekers een volgende generatie bloedtesten voor de detectie van kanker gaan ontwikkelen. Wereldwijd is de verwachting dat bloedtesten voor de detectie van diverse kankersoorten binnen enkele jaren op de markt kunnen komen.

Computerberekeningen met Swarm Intelligence
In dit onderzoek is de zogenoemde Swarm Intelligence voor de eerste keer toegepast bij een bloedtest. Vergelijkbaar met de zwermen van vogels vormen de computerberekeningen (algoritmes) continu nieuwe combinaties van genen, op zo’n manier dat ze steeds beter worden in het herkennen van kanker in bloed. De inzet van zelflerende zoekalgoritmes in de diagnostiek van kanker is veelbelovend.

Bron: Origine/Cancer Cell/VUmc

Verstokte rokers roken amper minder na interventie

Hardnekkige rokers zijn met een korte online-interventie wel te bewegen om enige informatie over stoppen aan te horen, maar ze gaan er amper minder van roken: na 2 maanden gemiddeld 1 sigaret per dag. ‘Hoewel de resultaten positief zijn, lijkt de klinische relevantie beperkt’, concluderen Jeroen Bommelé van het Rotterdamse IVO en collega’s dan ook over hun interventie (Br J Health Psychol. 2017; online 13 juli).

Hardnekkige rokers roken al vele jaren, hebben weinig aandrang te stoppen en huldigen vaak onjuiste opvattingen over voor- en nadelen van stoppen en roken. Ongeveer 32% van de Nederlandse rokers (8% van de bevolking) is hardnekkige roker (BMC Public Health. 2016).

In het experiment werden 1090 hardnekkige rokers in een online-panel geïdentificeerd (gemiddeld 49 jaar, 60% vrouw, rond 22 sigaretten per dag); 551 kregen een link naar de website rookexperts.nl van Bommelé, waar een programma van ongeveer 30 minuten wordt aangeboden over bereidheid met stoppen, stop-intentie en zelfvertrouwen. De controle-interventie was gelijkvormig maar ging over irrelevante zaken.

Onmiddellijk na het invullen van de website was de ontvankelijkheid voor informatie in de interventiegroep gestegen, maar na 2 weken en na 2 maanden waren de scores op andere primaire uitkomsten (intentie, zelfvertrouwen en belangstelling voor vervolgbehandeling) niet significant anders. Rookgedrag was een secundaire uitkomst: 34% van de deelnemers in de interventiegroep rookte na 2 maanden ≥ 1 sigaret per dag minder, in de controlegroep 25%.

De onderzoekers wijzen erop dat veel deelnemers uitvielen – in beide groepen ongeveer de helft – wat de statistische analyse bemoeilijkte. Ook waren er toevallig meer zware rokers in de interventiegroep.

‘De resultaten pleiten niet voor onmiddellijke grootschalige invoering van een losstaande interventie. Maar verder onderzoek zou manieren kunnen vinden waarop gezondheidswerkers de interventie als eerste stap kunnen gebruiken om hardnekkige rokers te betrekken bij tabaksbeperking.

 Bron: Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde/Br Health Psychol./BMC Public Health

Specialistische centra prostaatkanker

Specialistische centra prostaatkanker

Het aantal complicaties na prostaatkankeroperaties is in zes jaar tijd flink gedaald. De belangrijkste reden is dat steeds meer regioziekenhuizen de ingreep niet langer zelf doen, maar verwijzen naar gespecialiseerde centra.

Veel minder mannen zijn na de ingreep incontinent of impotent, hebben een vernauwing van de plasbuis-blaasverbinding, wondinfecties, nabloedingen of een langere ziekenhuisopname.

Jaarlijks krijgen 11.000 mannen prostaatkanker. Bij een kwart moet de prostaat worden verwijderd. Tijdens deze operaties traden in 2011 nog 196 van bovenstaande complicaties op, zes jaar later 67. Dat blijkt uit een analyse van onderzoeksbureau MediQuest.

De positieve uitkomst is volgens het onderzoeksbureau te danken aan de concentratie van de prostaatkankerzorg. Op steeds minder plekken in het land wordt de operatie nog uitgevoerd en worden patiënten doorverwezen naar grotere centra, die meer ervaring en kennis in huis hebben. Zes jaar geleden waren er nog 59 ziekenhuizen die prostaatverwijderingen uitvoerden, nu nog 36.

Deze trend werd in 2012 in gang gezet door de Nederlandse Vereniging van Urologen (NVU), die een norm stelde van minstens twintig operaties  per jaar per ziekenhuis. Destijds zat twintig procent van de ziekenhuizen die de prostaatverwijdering uitvoert onder de grens; nu gaat het nog maar om één ziekenhuis, de Noordwest Ziekenhuisgroep. Deze kliniek voerde vorig jaar slechts 18 prostaatverwijderingen uit en meldde nul complicaties.

De roep om meer supergespecialiseerde kankercentra is al langer aan de gang. Eerder al bleek dat de complicaties bij blaas-, slokdarm-, en alvleesklierkanker afnamen, zodra de zorg werd geconcentreerd in enkele centra in het land. Het Maasstadziekenhuis in Rotterdam opent komende maand een prostaatkankerkliniek waar alle patiënten uit de regio naar doorverwezen worden.

Ook het Antoni van Leeuwenhoek in Amsterdam werkt aan zo’n samenwerking in het midden van het land. Dit ziekenhuis voert nu jaarlijks de meeste prostaatverwijderingen in het land uit, vorig jaar 278, maar wil het aantal patiënten dat ze behandelt verdubbelen. Medisch directeur Emile Voest: ,,Voor een ingewikkelde ingreep, wat kanker per definitie is, heb je veel ervaring nodig. Er zijn in ons land urologen die de operatie niet elke week, soms zelfs niet eens elke maand, uitvoeren. We kunnen een enorme kwaliteitsslag maken als we de zorg nog meer concentreren naar vier à vijf centra in het land

Over de lage minimumnorm zegt hij: ,,De beroepsvereniging, NVU, wil de norm ophogen van 20 naar 50 operaties per jaar. Dat onderschrijven wij.” Echter, daar komt nu bijna de helft van de ziekenhuizen niet aan, blijkt uit de analyse van MediQuest.

Zorgverzekeraar Zilveren Kruis bracht onlangs naar buiten dat prostaatkankerpatiënten die in het buitenland in supergespecialiseerde centra worden geholpen de helft minder impotentieproblemen hebben dan in Nederland. ,,Bovendien heeft in het beste geval slechts 6,5 procent na een jaar nog incontinentieproblemen. In Nederland gebruikt 22 procent na een jaar nog incontinentiemateriaal,” zo blijkt uit cijfers van Zilveren Kruis.

Klachten over urineverlies moeten we niet te licht nemen zegt, voorzitter van de Prostaatkankerstichting Kees van de Berg. ,,We kennen mannen die na de verwijdering van hun prostaat nooit meer droog zijn en noodgedwongen een luier moeten dragen. Als zij lachen, hikken of de trap oplopen, hebben ze al lekkages. Dat heeft nogal een impact op je leven, maar ook op je relatie.”

Bekkenbodemtherapie kan enorm helpen, ontdekte Van de Berg na zijn eigen prostaatkankeroperatie. ,,Maar ook de nazorg verschilt per regio, net als de diagnostiek. In mijn regioziekenhuis werd het gezwel in mijn prostaat niet ontdekt. In een ander ziekenhuis waar ik een mri-scan kreeg, werd dit alsnog gevonden. Dat klopt niet. Het zou niet uit moeten maken waar je woont, overal moet de zorg even goed zijn.”

Bron: AD/Zilveren Kruis/Antoni van Leeuwenhoek/MedioQuest